Monday, May 12, 2008

Ver Heen


Ik ken mensen die er al weken wakker van liggen, maar woensdag is het dan eindelijk zover: Plant & Krauss in de Bijlmer bierhal! Sinds het begin van de toer afgelopen maand in de V.S. verschijnt de ene na het andere lovende recensie en de setlist liegt er dan ook niet om (qua Zep uiteraard "The Battle Of Evermore", maar ook "Black Dog", "Black Country Woman" en "Levee"), evenals de begeleidingsband. Niet in het minst omdat, behalve producer T-Bone Burnett, ook meestergitarist Buddy Miller er deel van uitmaakt, de geboren sideman wiens solo-albums en duoplaten met vrouw Julie (luister hier) tussen de bedrijven door niets minder zijn dan het textbook voor hoe moderne country hoort te klinken.

Op YouTube staat een drietal live-uitvoeringen van vorig jaar oktober, en wel mét Marc Ribot die helaas niet mee is op toer. La Krauss staat er nog wat statisch en onwennig bij met die kekke laklaarsjes en haar zoals altijd stonede Andrea Pirlo-blik (al lijkt me dopegebruik in bluegrass-scene, ondanks die naam, toch een stuk minder wijdverbreid dan in het Italiaanse voetbal). Zo stapt ze soms keurig in bluegrass-stijl weg van de microfoon (ook al staan er hier wél meerdere) om met gevouwen handjes naar de andere solist te luisteren; en hóe lief zijn die steelse gilletjes op het eind van "Gone, Gone, Gone"! Verder maakt Plant een goeie grap aan het begin van "Black Dog" en kan Burnett het niet laten om na afloop van "Please Read The Letter" nog even een goat te throwen ( \m/ ) tijdens het buigen. Ribot... heerscht.

In deze versie van "Gone Gone Gone" uit Later... van vorig week lijken Alison's heupen al wat losser geraakt, maar is ook het spel wat rommeliger en de samenzang niet spot on. Ze speelden daar ook "I'm A One Woman Man", mijn bij-voorbaat-favoriet op de setlist en bovendien een goed excuus voor een audiovisueel Johnny Horton-kaasplankje, want van hem is het origineel. Horton, vooral bekend van zijn latere folkpop hit "The Battle Of New Orleans", staat namelijk in mijn alltime rockabilly lijstje minimaal in de top 5, en wel hierom:

Johnny Horton - "I'm A One Woman Man" (het 'geheim' van dit nummer is, net als bij "Honky Tonk Man", de perfect geshuffle-timede slapback, maar check vooral ook het geweldige teruglopende gitaarloopje van Grady Martin aan het begin van het refrein; overigens, voor nog meer Horton-gerelateerde full frontal n00de shellac-p0rn zie hier):


Johnny Horton - "Honky Tonk Man"


Johnny Horton - "I'm Coming Home"


Johnny Horton - "Honky Tonk Hardwood Floor"

Wednesday, May 7, 2008

Voorpret: Forro In The Dark

David Byrne en Paul Simon ontdekken elkaar in de braziliaanse bosjes (Drew Friedman, 1989)

Morgenavond vanaf tien uur speelt, o zalige zompigheid, in de bovenzaal van Paradiso het braziliaans / newyorkse Forro In The Dark, het bandje van Mauro Refosco, de vaste percussionist van David Byrne. Forró is een muziek- en (eigenlijk vooral) dansstijl uit het noordoosten (Bahia, Pernambuco) van Brazilië waarin de hoofdrol is weggelegd voor de accordeon. Dit geeft het over het algemeen een voor braziliaanse begrippen vrij ingetogen, zelfs een beetje melancholiek karakter. Verwacht echter ook geen gesofisticeerd bossa nova of tango sfeertje, want daar is het weer veel te boertig polka-esque voor (zydeco heeft 't ook wel wat van), en er is al helemaal geen sprake van overdonderend onderbuikgericht slagwerk, je moet het doen met een bescheiden triangeltje en de traditionele zabumba. En toch is het sexy dansmuziek! Durf het bijna niet te zeggen, maar denk een beetje 'lambada' (of beter, woppa!)...

Forro In The Dark feat. David Byrne - "Asa Branca"



Niet dat FitD overigens strikte old school forró speelt (ik hoorde u denken, waar is die penspiano nou?), want er wordt gretig gebruik gemaakt van de rijke new yorkse muzikale voedingsbodem (neem ook aan dat 'in the dark' staat voor hun experimenteerdrift); moddervette baile funk rolt er evenzo soepeltjes uit:

Forro In The Dark feat. Zuzuka Poderosa



Dus, komt allen, al was het maar opdat het niet Forro In The Dark feat. Hiram gaat worden.

Monday, May 5, 2008

Kathleen Edwards


Fuck it, laat ons dan maar meteen het hoe dan ook onvermijdelijke L-woord bezigen: Als Lucinda Williams de aandoenlijke, zelfbeklagende zuipschuit met zo’n nét iets te irritant harde stem hangend aan het einde van de toog is, dan is Kathleen Edwards de begripvolle doch onverbiddelijke barmadam die na sluitingstijd haar drunk ass de straat op kickt en een taxi voor haar bestelt.

Jawel, lieve blogleeskindertjes, Edwards’ derde plaat Asking For Flowers is naar mijn smaak voorlopig de beste van 2008. Met voorganger Back To Me (2005) was al niet heel veel mis, maar dit is pas écht een Baas, minder hard rockend maar des te harder aankomend, een emotionele head lock waar geen ontkomen aan is: Vastberaden, onverschrokken, intens, en toch intiem en gracieus.

Mijn eerste kennismaking met Edwards was in 2003 bij haar inmiddels semi-legendarische optreden op Blue Highways, waar ze bij aanvang toch echt nog even kwijt moest dat “this might be an americana festival, but I’ll have you know I’m from Canada thank you very much.” Die boksfoto is wat dat aangaat minstens zo treffend als die van the EZB hierzo linksbovenaan de pagina. Edwards noemde zichzelf ooit een stubborn little bitch en ze kijkt songtekstsgewijs dan ook niet op een vierletterwoordje meer of minder (“Sure As Shit”, “The Cheapest Key”), toch niet echt usance binnen de country, maar dat is dan weer één van de voordelen van het Canadees zijn, zo lijkt me. En ja, dat ‘alt.’ hoort er natuurlijk ook niet voor niets vóór te staan. Edwards (29) heeft immers, in tegenstelling tot een hoop generatiegenoten die voor ’t gemak onder het genre worden geplaatst, ook daadwerkelijk iets alternative’s in haar manier van zingen; soms herken je duidelijk die ietwat ongecontroleerde pissed off punksneer van Ani DiFranco en Laura Veirs. Ze valt dan ook op tussen al die andere alt.country zangeressen (Tift Merritt, Alison Moorer, Laura Cantrell, Kelly Willis etc. etc.) door een gebrek aan eagerness to please, echter zonder dat het verzandt in een ongeloofwaardige tough girl-pose, want de knipoog lijkt me moeilijk te missen bij bovenstaande foto (die lipjes!).

Als je nu haar debuut Failer (2003) terugluistert, toch een plaat die destijds ontzettend, en terecht, veel lof kreeg toegezwaaid, hoor je meteen hoe enorm Edwards vooruit is gegaan als zangeres, iets wat ze in interviews zelf ook toegeeft, of eigenlijk gewoon trots mededeelt, evenals het feit dat ze eigenlijk helemaal niet streeft naar verbreding van haar stilistische palet, maar zich volkomen op haar plek voelt in het americana/alt.country/folkrock-genre en vooral op zoek is naar verdieping en kwalitatieve progressie als zangeres en songschrijver. Da's een hele zwaarwichtige mond vol, maar het is wel precies waar de kracht en de niet aflatende intensiteit van Asking For Flowers vandaan komen. Muzikaal gebeurt er namelijk weinig schokkends, al is het allemaal zéér adequaat gespeelde, lekker omfloerste Lanois-mericana, fijn, mooi, precies goed. Van mij had het ook best nog wel wat smeriger en ruiger gemogen her en der, maar dat is feitelijk gezeur in de marge; het draait uiteindelijk toch, zoals het hoort, om Edwards' stem en persoon(lijkheid). Ze bijt zich vast in de liedjes en laat niet meer los. Zelfs de comic relief van “The Cheapest Key” en vooral “I Make The Dough, You Get The Glory” wordt wel zo enorm ‘naar huis’ gezongen door Edwards dat je bijna vergeet om te lachen. Zo is het naamdroppen van Marty McSorley, wat als ik het goed begrijp zo’n beetje het ijshockeyequivalent van Marco Materazzi is, zonder meer grappig bedoeld, maar hoor haar dat refrein eens zingen, op de top van het bereik van haar sowieso al ‘ademige’ stem… Nu houd ik zoals gezegd van-niets-als-niet-van silly music, maar als een artiest (of beter, ikzelf als luisteraar) met gemak zonder gekkigheid af kan, dan is het, eerlijk is eerlijk, ook wel des te indrukwekkender.

Het wordt altijd een beetje oneerbiedig een snik in de stem genoemd, maar mits met beleid gebruikt is het een machtig wapen, zeker bij een tough cookie als Kathleen Edwards. Ze bewaart ‘hem’ tot de climax van het nummer en met een beetje geluk komt op zo’n moment zelfs haar Canadese accent bovendrijven (“my heart nearly burst right ou-oot of my chest”, klinkt het in "Run"); eigenlijk hebben we het hier over het verschil tussen 'een snik in' en 'het breken van' de stem. In "Oh Canada" hoor je bijna letterlijk haar stembanden trillen van het stampvoeten, het contrast onderstrepend tussen dit uitgesproken Canadese protestliedje en het veel subtielere "Oil Man's War". Want ja, Canadese americana, het blijft een bijzonder fenomeen (met een beetje goede wil kun je stellen dat de grondleggers van het genre ook van boven de 49e breedtegraad zijn, Neil Young en The Band, en hell, zelfs Dylan is geboren aan Lake Superior…), wat soms voor lastige situaties zorgt, zeker als je je gaat wagen aan politieke songs (vraag het de oude Nelis zelf). Edwards gaf ook al eens aan er moeite mee te hebben om als Canuck op een podium in pak-‘em-beet Birmingham, Alabama het Amerikaanse publiek de les te gaan lezen over hun stomme oorlog, maar ze lost het in “Oil Man’s War” mooi en toch ook wel een beetje ondeugend uitdagend op door er een Nebraska-stijl gewone-mensen verhaal van te maken, over een jong stel dat vlucht voor de dienstplicht, jawel, naar ‘het Noorden’.

Country is op twee manieren heel mooi, namelijk als rock ‘n’ roll voor gevorderden (zoals metal rock ‘n’ roll voor beginners is) én als Amerikaanse volksmuziek waarin de mysterieuze, verstilde 19e eeuw een stem krijgt, als u mij toestaat even schaamteloos Greil Marcus on yo asses te worden. Jimmie Rodgers vs. the Carter Family, Hank Williams vs. The Louvin Brothers, Lucinda Williams vs. Alison Krauss, of zaterdagavond vs. zondagochtend, zo u wil, al kunnen de échte groten, zoals ome Hank en mama Lu, maar bijvoorbeeld ook Steve Earle of Jeff Tweedy, natuurlijk met beide uit de voeten. In die tweede categorie is “Scared At Night” wat mij betreft het goed getimede (één-na-laatste nummer) hoogtepunt van Asking For Flowers, zo’n perfect akoestisch country nummer dat klinkt alsof je het al jaren kent (vooruit, er zit dan ook daadwerkelijk het bekende terug-loopje uit "The Weight" in aan het einde van het refrein; over Canadese glorie gesproken) en in alle eenvoud en sentimentaliteit (het gaat, hoe Carter-esque, over dode oma's) enorm ontroert. Dit is ook het nummer waarin de invloed van Ryan Adams (circa Heartbreaker) het duidelijkst is terug te horen, één van Edwards’ grootste voorbeelden; producer Jim Scott zat ook bij Whiskeytown achter de knoppen. En over 'invloeden' gesproken: "Oil Man's War" lijkt dusdanig veel op Car Wheels opener "Right In Time" dat Edwards zich voorlopig al die voor de hand liggende vergelijkingen toch echt zal moeten laten welgevallen.

Wat nog meer? Te veel om op te noemen. Zo is "asking for flowers is like asking you to be nice" een klassieke country one-liner, wat bijna automatisch betekent dat het in de handen van minder getalenteerde zangeressen zou kunnen verworden tot een tenenkrommende Viva-platitude; zoniet bij Edwards. Verder begint de plaat onverwijld bloedstollend met het pianopedalengekraak tussen de basisakkoorden van "Buffalo", de openingstrack die meteen dient als lakmoesproef: Het is zo goed dat ongestraft een blik strijkers (violen, geen fiddles) kan worden opengetrokken. Edwards speelt zelf mee, viool is haar 'eerste' instrument, wat volgens haar ook de oorsprong is van haar gevoel voor zangharmonie. Een mooi truukje wat ze daar wellicht aan over heeft gehouden is een soort van denkbeeldige harmony vocals-voor-één-stem ("Buffalo", "Oh Canada"), oftewel het halverwege een strofe van eerste naar 'tweede' stem overschakelen. In "Buffalo" doen de strijkers daarbij ook nog eens prachtig hun contrapuntige ding, dus ja, zakdoekjes paraat zakmazegge... Zoals men bij 8weekly al schreef, het blijft lastig om zinnige dingen te zeggen over een bijna volmaakte plaat. En dan heb ik een instant klassieker als "Alicia Ross" nog buiten beschouwing gelaten. 18 juni Vera, 19 juni Melkweg, 20 juni W2, meer hoeft u eigenlijk niet te weten...

Asking For Flowers promo / song previews:



Vorig jaar leende Edwards haar stem aan een paar nummers op cowpunk godfather John Doe's alleraardigste A Year In The Wilderness, en zo verstopt op een argeloos gedownloade plaat grijpt ze je helemaal zonder weerga bij de keel, met name in "The Golden State". Die staat niet op YouTube, wel deze Grammylou chestnut:

John Doe & Kathleen Edwards - "We'll Sweep Out The Ashes In The Morning"

Friday, May 2, 2008

Sean Costello


Als liefhebber van, ahum, witte blues moet ik toch even melding maken van het verscheiden van Sean Costello, wat mij volledig ontgaan was als ik niet dat ene woordje had gespot hierzo; bepaald geen Jeff Healey-achtige mediatoestanden, nee. Ik ontdekte Costello ooit min of meer per ongeluk bij die goeie ouwe bieb op de Prinsengracht in Amsterdam, waar ik zijn debuutplaat in de fonotheekbakken tegenkwam. Nu zat ik op dat moment (ca. 1997) zo’n beetje op het hoogtepunt van mijn rockabilly-fase (inclusief vetkuif, loafers-met-witte-sokken en bowling-shirt-met-Paladins-Million-Mile-Club-patch) en de hoes van Call The Cops (uitvoerenden: Sean Costello & His JiveBombers) was voor mij ruimschoots voldoende om hem ongehoord mee naar huis te nemen. Het bleek geen rockabilly dus maar witte Chicago blues (hoe-ketak-kehoe-ketak-ke) met gelukkig vooral ook méér dan genoeg hitsige vuige jump (kadoeng-kadoeng-kadoeng) om spontaan van te gaan jiven en wailen. En dat alles door een blaag van 16, waarvan ik voetstoots en nogal vooroordelend aannam dat het een Bostoniaanse Ier was, ook weer vanwege die hoes (die met dat rode gordijn iets vaags Mighty Mighty BossToniaans had) en vanwege zijn naam natuurlijk. Nu vrat ik destijds (en eigenlijk nog steeds) alles wat naar jaren veertig en vijftig zweemt, en Costello opereerde eigenlijk ook gewoon in het geliefde straatje van Paladins, Drippin' Honey, Red Devils en ook wel G-Love, dus ik heb de tape-jes van Call The Cops en ook opvolger Cuttin’ In (2000, misschien nog wel beter dan het debuut) aardig beige gedraaid, en heb Call The Cops later zelfs nog 'afgeschreven' voor een paar gulden bij de bieb gescoord. Moanin’ For Molasses (2002) heb ik ook nog eens gedownload en zo te horen en te lezen ging Costello (die overigens in Philadelphia werd geboren en stierf als inwoner van Atlanta) in zijn laatste jaren ook wat meer de kant van New Orleans, funk en soul op. De oorzaak van zijn dood op 15 april jl. in een hotelkamer te Atlanta is nog niet bekend, hij kwam in ieder geval één dag tekort om zijn 29e verjaardag te mogen vieren. En wat zou de hotelmanager gezegd hebben toen ze hem vonden.... "call the cops"? RIP Sean Costello.

(heb tijdens het rondsnuffelen nog een geweldig nieuw gitaarforumnerds-woord geleerd: Stevie Ray Vaughan-abees)

Mooi spul weer op Joetjoep, om te beginnen een prachtig bewijs van Costello's affiniteit met de 1940s, een klassieker:
Sean Costello - "The Hucklebuck" (Live Antwerpen 2007)


En ook één van m'n favoriete Al Green nummers blijkt geen brug te ver en maakt meteen de algemene waarheid inzichtelijk dat als je iemand als door een kip bezeten op De Één met het hoofd naar achter ziet bewegen, hij/zij ontegenzeggelijk da Funk wéét:
Sean Costello - "I'm A Ram" (Live New York 2006)


Meer, meer, MEER! And somebody call the rock 'n' roll doctor...
Sean Costello - "Hard Luck Woman" (Live New York 2006)