I'd heard Demi Lovato was a metal fan, and backstage [...] she confesses her affection for the headbangers. "I had an ex-boyfriend who was a total metalhead," she explains. When asked, she ticks off some of her favorite metal bands: Glendale, Arizona's Job for a Cowboy (sample lyric: "Nauseated/She chokes on her own vomit emitted from her distended and desiccated throat") and Norway's Dimmu Borgir (classic album: Death Cult Armageddon).
"I don't want kids to listen to Job for a Cowboy," Lovato says cautiously. "But there is a certain uniqueness to metal music. When someone comes over to a mike and screams — I can't do that. I listen to pop music and I'm like, 'OK, I get it' — that doesn't fascinate me. What fascinates me is metal."
For a second, Lovato looks nervous, as if she's said a terrible thing that will soon have her waiting tables at a Dallas-area Applebee's. She wonders if she should have mentioned the bands at all. "I think [Disney Channel president] Gary Marsh would kill me."
Maybe. But I think it makes her sound 15, and totally awesome.
Hoe komt het toch dat al die popdiva’s de laatste tijd ineens massaal naar ye olde shuffle of, zo u wilt, schaffel beat grijpen? Is dat niet heel erg 2002? Of 1972? P!nk (“So What”), Britney (“Womanizer”), Xtina (“Keeps Gettin’ Better”), Hilary (“Reach Out”), britgirlpop up&comers The Saturdays (“Up”), stuk voor stuk behoorlijk vers van de pers-e singles en stuk voor stuk van je tuh-tuhduh-tuhduh-tuhduh-tuh… De één wat geslaagder dan de ander, maar ik heb bij allemaal de neiging om er steeds keihard “Whatever you want!” doorheen te schreeuwen (die overigens zelf recentelijk ook daadwerkelijk een stamptrance make-over kreeg, van Scooter selbst, no less). Nee, dan de nieuwe single van Beyoncé. Niet die suffe overschreeuwde 'echte' A-kant “If I Were A Boy”, maar “Single Ladies (Put A Ring On It)” uiteraard. Het drijft op handclaps en een heerlijke gemankeerde enkelsnare-ige stuiterstotter Motownbeat, waarvan op basis van zang en melodie de eerste tel steeds lijkt te verschuiven. Van weinig nummers dit jaar zó de heeby jeebies gekregen, ik krijg er onbedaarlijk zin van om buiten te gaan touwtje springen met de buurmeisjes ('t zal die "Iko Iko"-vibe wezen); totdat de horrorcrunksynths me tot de orde roepen, tenminste. Maar het mooist zijn toch die goeie ouwe Frankie Lymon wo-o-ow’s, wat een hook! Ik wist trouwens niet dat er in Amerika een heuse Rhythmic Chart bestond (een format ergens tussen pop, urban en dance in blijkbaar), maar dit nummer is er voor gemáákt en belooft veel voor de Sasha Fierce helft van B's nieuwe album. O, credits gaan natuurlijk ook naar producers Tricky Stewart & The-Dream (scoorden vorig jaar al dik met Rihanna's "Umbrella"), niet in de laatste plaats voor het uitstekend luisteren naar Lumidee's "Never Leave You" (helemaal snare-loos!):
Volgens de Volkskrant bestaat het drumstel binnenkort honderd jaar, in 1909 kwam Ludwig immers met het eerste goedwerkende basdrumpedaal op de markt, zie foto hierboven voor een mooi oud exemplaar. Dat mag natuurlijk niet ongemerkt voorbijgaan, dus bij deze een triootje drumstelgebruikers die ik altijd graag mag horen.
John Convertino van Calexico is een drummende jazzfan, hij doet bijna alles met brushes en mallets en is net als ik groot liefhebber van de voetsgewijze hihatbediening. Hij heeft iets onmiskenbaar stijfs blanks, maar ik vind het altijd zo'n feest om naar hem te kijken, met z'n loensende blik, Amerikaanse jaren vijftig hoofd en beweeglijke stijl, het stoffige woestijnoverhemd nonchalant over de broek hangend; hij heeft altijd dat relaxte eerste-kop-koffie-op-zondagochtend aura, zeker ook in contrast met de slimste-jongetje-van-de-klas uitstraling van zanger Joey Burns. Convertino heeft een soort tic waarbij hij ineens kaarsrecht gaat zitten, zijn wenkbrauwen omhoog trekt en zeer gedecideerd 'nee' gaat zitten schudden tijdens het spelen. Veel shoulder drops ook, maar in dit filmpje zie je hem toch vooral zijn mooie armbewegingen maken (bv. vanaf 1:14), alsof hij aan het flamencodansen of stierenvechten is. Typisch Calexico faux-mexican zesachtsten dingetje dit, met veel drie-over-twee foefjes, altijd fijn, één van de meest aantrekkelijke dingen van latin muziek. Kenmerkend voor Convertino zijn de snelle doorlopende rechterhand op de snare (die normaal gesproeken meestal de bekkens beroert), de ondersteunend chkchkende hihat en het eveneens van jazzdrummers afgekeken spaarzame, weloverwogen gebruik van de basdrum. Met name dat laatste, soms laat hij gewoon vier maten 'open', vind ik wel erg inspirerend: Waarom toch altijd maar braaf die bas op de 1 en de 3 spelen?
Calexico - "Across The Wire" (live @ Austin City Limits)
Simon Phillips is een typische jaren tachtig drummer's drummer met een mooie krullenmat, zo één waarvan er een Zildjian promo-poster in mijn drumlokaal op de muziekschool hing, een hooggewaardeerde jazz, fusion én rock sessiemuzikant die ook nog voor vast speelde bij latere incarnaties van The Who en Toto. Hier een geweldig filmpje waar hij de onweerstaanbare Jeff Porcaro half time shuffle van "Rosanna" als uitgangspunt neemt voor een drum solo. Zoals aan het begin van het filmpje te zien is speelt Phillips zoals dat heet met 'open handen': De hihat wordt met de linker- in plaats van de rechterhand en de snare met de rechter- in plaats van de linkerhand bespeeld waardoor je niet met de gebruikelijke gekruiste pootjes op ongelijke hoogtes zit te spelen. Net als bij bv. Billy Cobham hoor je deze techniek ook daadwerkelijk terug in zijn drumstijl: Het klinkt afgemeten, precies, bijna 'gedrukt', met veel ghost notes / 'tussentikjes' op hihat en snare. Het is een manier van drummen die je niet snel zal terughoren op metalplaten, maar Phillips heeft desalniettemin twee in het oog springende sessieklussen gedaan in dat genre: De debuutplaat van de Michael Schenker Group uit 1980, met als hoogtepunt het instrumentale meesterwerkje "Into The Arena" (Phillips laat de arme Schenker werkelijk alle hoeken van de studio zien), en Sin After Sin van Judas Priest. Die band had destijds nogal last van het Spinal Tap syndroom der exploderende drummers, dus tijdens de opnames van deze plaat in 1977 werd de pas negentienjarige Phillips hals over kop ingehuurd om de drums in te spelen. Er was weinig geld/tijd, dus Phillips moest zonder veel repetities al improviserend zijn partijen op de band slingeren. In interviews heeft Phillips wel eens aangegeven dat hij het erg leuk vindt om in een andere stijl te spelen dan de rest van de band, dus hij drumde vaak rockerig tijdens jazzsessies en juist jazzy of funky bij rockbands, en dat deed hij nu dus ook bij de extreem-stijve-harken-metalband Priest. Dat levert verrassende resultaten op, zoals het rijkelijk geornamenteerde trendsettende dubbele basdrumspel in het later door Slayer gecoverde "Dissident Aggressor", maar toch vooral zijn hilarische funky herinterpretatie van het traditionele metalgallopje in "Diamonds And Rust"; dat het van oorsprong een nummer van Joan Baez is over haar relatie met Bob Dylan maakt het allemaal nog surrealistischer. Maar goed, let op Phillips dus, die het met behulp van ghost notes, four to the floor disco basdrums en een enorm gevoel voor groove klaarspeelt om een metalcover van een folkliedje te laten klinken als een kruising tussen "The Final Countdown" en "Theme From Fame":
Judas Priest - "Diamonds And Rust"
Zoals ik vroeger iedere ochtend opstond met "Wiped Out" van Raven, zo begon ik ook altijd met dezelfde twee drumpartijen als ik 's middags van half vijf tot half zes op mijn zolderkamertje ging zitten oefenen: Een soort van geloopte enkele basdrum versie van het intro van Deep Purple's "Fireball" en de memorabele gesyncopeerde groove die John Bonham halverwege "In My Time Of Dying" neerlegt. Zooo lekker om te spelen met die zestiende noten afwisselend op snare en hihat, en het is ook een erg goede basdrumvoetcoördinatietraining; in het livefilmpje hieronder heeft Bonzo er zelf ook nog wat moeite mee zo af en toe. Deze groove begint in het filmpje vanaf 3:20, maar om het geniaal geënsceneerde effect van deze partij echt te begrijpen moet je ook het eerste deel van dit lange nummer even goed beluisteren. Om te beginnen hoor je Bonham namelijk vanaf 0:46 een simpele slepende groove spelen met een zogenaamd 'voortrekkertje'; dat is het accent met basdrum + open hihat net vóór de eerste tel (en even belangrijk, net na de snare), zeg maar steeds op het moment dat Jimmy Page die hoge slide noot speelt. De befaamde middenpassage begint vervolgens dus vanaf 3:20 en het geheim zit hem behalve in het gesyncopeerde snare werk (cruciaal is het ontbreken van de snare op de derde tel) toch vooral steeds in dat extra telletje aan het einde van het blokje (de laatste maat is een negenachtsen in plaats van een vierkwarts). Daar speelt Bonham een 'uitgestelde' slag op de snare, direct gevolgd door een basdrum/crashbekken-boem, wat feitelijk de eerste tel van het volgende blokje is, maar voelt als dat 'voortrekkertje' dat je onbewust nog in je hoofd hebt zitten uit het eerste deel van het liedje. Capiche? Klinkt allemaal erg ingewikkeld hè, luister maar gewoon, het is zonder uitleg al mooi genoeg: Wát een nummer, wat een band ook, die baspartijen tijdens de gitaarsolo's om maar eens wat te noemen. De drie instrumentalisten van Led Zeppelin waren allemaal zo goed en hadden zo'n ongelooflijke chemie dat het altijd lastig blijft om precies te duiden waarom het zo magistraal is. Komt dat extra telletje nou uit de koker van Bonham of is het gewoon een voortvloeisel van Page's delta blues roots? Lekker belangrijk ook, trouwens. Het valt me op die Zep DVD waar deze opname vandaan komt overigens op dat Bonham, die volgens de overlevering verschrikkelijk hard sloeg, er meestal zo rustig bijzit. Steek er een sigaar in en het is alsof je naar Johan Derksen zit te kijken die een boompje opzet over het financiële wanbeleid bij AGOVV.
Vier totaal verschillende death metal bands vorige week in Patronaat in het kader van de Heavy In Haarlem-reeks, die ons volgende maand nog Unleashed en Krisiun, en volgend jaar onder anderen Deicide en Vader gaat brengen; geweldig! Omnium Gatherum speelt op niet onaardige wijze de typisch Finse melodieus-met-toetsen variant voor een nog meer dan halflege grote zaal (komt goed), waarbij meteen het ook de rest van de avond knap volgehouden transparante zaalgeluid opvalt: Beetje meer gitaar had gemogen, maar de drums overheersen in ieder geval niet. Severe Torture uit Boxtel laat maar weer eens zien dat brabo's in een Haarlems decor altijd een bijzonder amusant schouwspel zijn, zoals bijvoorbeeld ook Agua De Annique eerder dit jaar. "Kom op godverdomme, Haarlem de gekstûh!" gilt zanger Dennis Schreurs ons midsong toe en hij kan ook z'n best kalekopheadbangen met de handjes op de dijen; hij heeft wel iets weg van Extince. Verder slacht ST simpelweg, met afstand de beste traditionele meat & potatoes no frills brute maar niet al te technische death metal band van de avond, met een speciale vermelding voor de lekker swingende bounce die drummer Seth van de Loo bij voortduring in zijn blasts weet te stoppen. Toppertje, vindt ook de zojuist straight outta harples aangesloten mrs. Hiram. Grave speelt vervolgens een beetje ongeïnspireerd, zo lijkt het, en het iets te zachte gitaargeluid wreekt zich bij deze Zweedse oldschoolers natuurlijk ook des te meer; we gaan maar eens even wat verder naar voren, want onze favoriete lokatie bovenin bij de bar mag dan zeker niet te verwaarlozen voordelen hebben ten aanzien van het zicht en de dorstlessing, maar het overhangende balkon doet de oren vaak wat tekort, zogezegd. Voorin blijkt het qua geluid nog steeds niet helemaal je dat, maar de content vergoedt veel, zoniet alles en mijn inmiddels ook presente stagiair laat zich zelfs de gewaagde uitspraak ontvallen dat het "wel een goed bandje is, volgens mij, toch?" Dat is het, Leo; maar niet zo goed als Dismember. Nile doet werkelijk precies datgene waarop ik had gehoopt, namelijk een andere dimensie inschieten, de extreme metal voorbij en tegelijkertijd zijn al jaren sluimerende belofte inlossend. Vergeet die circle pit, windmolennek of zelfs maar meetappend voetjes, dit is een kwestie van benen wijd, armen over elkaar en de weldadige geluidsgolven over je heen laten komen. Zo af en toe komt er wel een flard herkenbare riff voorbijvliegen of kun je een licht knikkende hoofdbeweging niet onderdrukken, maar verder is het wat mij betreft gewoon vervoerende, louterende, haast Coltraneëske noisescapism. Het contrast met de traditionele (and then some) podiumpresentatie van de band zorgt bovendien nog eens voor absurdistische comic relief: Zanger Dallas Toler "This next one is all about the phallus!" Wade (rechts) heeft inmiddels zonder noemenswaardige concurrentie de skulletkroon van de naar verluidt recentelijk gekortwiekte Devin Townsend overgenomen, en terwijl drummer George Kollias onverstoorbaar op topsnelheid doorratelt (stagiair Leo denkt bij de eerste paar nummers steeds dat 'de eindroffel' al is ingezet) staat gitarist Karl Sanders liefdevol glimlachend over zijn 'Egyptische' dubbele Flying V gebogen doodkalm te sweep picken (d.i.: scroll naar 2:13) alsof hij een geitje aait op de kinderboerderij, om aan het eind van ieder nummer in perfecte choreografie met de rest van de band de tweepuntige gitaarhalzen/-koppen (?) én rechterpink & -wijsvingers richting publiek uit te strekken. Achterin de zaal biggelt er stilletjes een traan mijn biertje in.